Zware taaie eiketakken zwiepen rond de boerderij
Stevig staan de stoere stammen, strekken d’armen uit naar mij
Alsof zij mij beschermen willen tegen de felle najaarswind
Die de kruinen sterk doet schudden en daarin behagen vindt
Donderslagen dreunen somtijds, als er onweer overdrijft
Bliksemschichten flitsen dreigend, doch de vrede in mij blijft
Laat de regen tegen ’t huis aan, huilt en fluit en suist de wind
Rolt de donder, licht en bliksem ’t oude huis omarmt zijn kind
Wilde winden waaien huilend in de herfst om ’t rieten dak
Nu de aanval is gebroken door de sterke eiketak
Gillen ze in hun machteloosheid, gaan ze rukken aan een luik
Vruchteloos hun kracht verspillend, waaien weg langs wal en struik
Lig ik ’s avonds in mijn bedstee, deur en luiken stevig dicht
Is dan alles om mij donker, binnen in mij blijft het licht
Rustig in de stormen slaap ik, ‘k weet het veilig is mijn lot
In het huis, omringd met bomen, voel ik mij beschermd door God